Visietekst van het team : kader voor opgelegde ambulante hulp aan plegers van zedenfeiten.

VISIETEKST

 

 

Ambulant Centrum voor Preventie, Begeleiding en Behandeling

van Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag

 

- volwassenenwerking -

 

Seksueel grensoverschrijdend gedrag is een ernstig maatschappelijk probleem dat veel schade en ellende veroorzaakt.  Het is ook een ‘hot topic’.  De samenleving kiest ervoor  om seksueel misbruik niet enkel gerechtelijk te beteugelen maar ook de hulpverlening in te schakelen. Gespecialiseerde hulp aan plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) maakt deel uit van die strategie.  In uitvoering van het Samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en de F.O.D. Justitie duidde de Vlaamse Overheid regionaal verschillende centra aan om zich in deze daderhulp te specialiseren.

 

I.T.E.R. voert de opdracht van de Vlaamse Overheid uit als multidisciplinair regioteam voor Brussel-Halle/Vilvoorde en gedeeltelijk ook voor Leuven.  Als ambulant centrum bieden we preventie, begeleiding en behandeling aan jongeren, volwassenen en ouderen met een problematiek van reëel of dreigend seksueel grensoverschrijdend gedrag aan.  Dat gedrag kan van strafbare, parafiele of hyperseksuele aard zijn en kan verschillende vormen van schade veroorzaken.  Ook de omgeving van deze cliënten kan bij I.T.E.R. met vragen terecht.  Daarnaast organiseert I.T.E.R. telefonisch onthaal en onderhoudt het een website om tegemoet te komen aan informatieve en adviesvragen die verband houden met deze problematiek.  Specifiek heeft I.T.E.R. bijvoorbeeld een website voor familieleden van plegers ontwikkeld. Ten slotte kan I.T.E.R. expertise aan andere hulp- en dienstverleners aanbieden in de vorm van supervisie of coaching en consult.

 

Tot en met 2012 heette het centrum, I.T.E.R.- Centrum voor daderhulp.  Omwille van verschillende redenen hebben we ervoor gekozen om de toevoeging “daderhulp” te schrappen.  Het woord “dader” kan voor sommigen en zeker voor de minderjarige cliënten stigmatiserend werken.  In de loop van de jaren is de minimumleeftijd van aangemelde minderjarige cliënten blijven dalen.  Maar we stellen in onze praktijk ook een toenemend belang vast van een preventief aanbod “geen-dader-worden”.  Wie nog geen feiten gepleegd heeft en hulp zoekt, voelt zich niet aangesproken door het woord daderhulp.  En ten slotte geldt ook algemeen voor alle cliënten dat het hulpaanbod meer omvat dan wat het woord “dader”-hulp strikt genomen oproept.

 

Deze naamsverandering kadert in een therapeutische evolutie.  Sinds de eerste visietekst uit 1999 is er op wetenschappelijk gebied heel wat nieuwe kennis verworven.  Maar in het werken met plegers zijn ook overwegingen vanuit een mens- en maatschappijvisie aan de orde.  De emotionele reacties die dit werk oproept, liegen er niet om.  Het balanceren tussen wetenschappelijke onderbouw en geëngageerd werken vanuit een positief, maar niet-naïef mensbeeld willen we in onderstaande tekst vorm geven.  We doen dit aan de hand van vijf stellingnames die we één na één nader uitwerken en die een kader scheppen waarbinnen volwassen I.T.E.R.-cliënten[i] zorgvuldig geholpen worden.  De jongerenwerking van I.T.E.R. heeft een eigen visietekst waarbij vanuit de eigen noden en kenmerken van minderjarige cliënten vertrokken wordt. 

 

1.  Seksueel grensoverschrijdend gedrag is een probleem van volksgezondheid en maatschappelijk welzijn waarbij justitie en hulpverlening ieder hun eigen rol moeten spelen.  Hulp aan personen met een problematiek van SGG is één element in zo'n totaalaanpak.

 

SGG als een gezondheids- en welzijnskwestie beschouwen is een nog relatief nieuwe zienswijze.  Het besef is in de samenleving gegroeid dat het niet enkel met politionele en gerechtelijke middelen kan opgelost worden.  Justitie werkt met afschrikking, opsluiting en vergelding.  Dit komt op gang, nadat feiten gepleegd zijn en met het oog op voorkomen van herhaling.  Gezondheids- en welzijnszorg zijn gericht op therapeutische en maatschappelijke interventies die individuen, families, groepen en de samenleving in haar geheel kunnen beïnvloeden. Een gezondheids- en welzijnsaanpak kan daarom beter op preventie focussen en op die manier de gerechtelijke weg aanvullen.[ii]  Door seksueel misbruik in een perspectief van volksgezondheid en welzijn te plaatsen kan de samenleving naar oorzaken zoeken die verder reiken dan het identificeren van individuele daders, zoals bijvoorbeeld opvoedingspatronen, familiedynamieken, negatieve sociale druk, slechte leefomstandigheden, onaangepaste mediapraktijken en sociale vooroordelen.[iii]  Vaak gaat alle aandacht bij seksueel misbruik naar de feiten zelf en de opvang en interventies die erop volgen.  De last om ermee naar buiten te komen en zo preventief herhaling te voorkomen ligt daardoor bij het slachtoffer.  Wie een gezondheids- en welzijnsperspectief kiest, denkt erover na hoe misbruik kan voorkomen worden, vooraleer er feiten gepleegd zijn.   De verantwoordelijkheid om seksueel misbruik te stoppen en te voorkomen, ligt bij de samenleving en niet bij het slachtoffer.  

 

Geweld en seksueel geweld zijn al in 1996 door de Wereldgezondheidsorganisatie tot  een prioritair probleem van volksgezondheid uitgeroepen.[iv]  Dat het zoveel voorkomt, is een teken dat er ook op maatschappelijk vlak naar oplossingen moet gezocht worden.  Seksueel misbruik gaat ook over machtsmisbruik en machtsongelijkheid :  tussen mannen en vrouwen, tussen volwassene en kind, tussen gezagsdrager en pupil, tussen bezittende en niet-bezittende, enzovoort. Daderpreventie[v] dient oog te hebben voor de invloed van context en maatschappij op potentiële plegers en mechanismen die misbruik mogelijk maken en in stand houden. 

 

I.T.E.R.-Volwassenenteam (VT) neemt in zo’n brede preventievisie een dubbel mandaat op : enerzijds een mandaat van de samenleving om in het kader van een opgelegde maatregel terugvalpreventietherapie aan te bieden ; anderzijds een mandaat van cliënten als ze zich minimaal bereid tonen om over hun leven na te denken en indien nodig naar verandering te streven.  Het probleemgedrag dat het uitgangspunt vormt, is niet noodzakelijk ziek of pathologisch van aard maar schadelijk voor derden en/of voor de cliënt zelf.  Voorkomen van SGG is de centrale doelstelling en andere doelstellingen staan ofwel in functie hiervan of zijn een vrijblijvend aanbod om aan persoonlijke groei te werken.  I.T.E.R. is als benaming afgeleid van het Latijns woord iter dat ‘reisweg’ of ‘tocht’ betekent.  We kozen I.T.E.R.-met-puntjes-tussen ook als letterwoord, omdat het staat voor therapeutische doelstellingen als I-mpulscontrole, T-erugvalpreventie, E-mpathiebevordering en R-esponsabilisering.

 

 

2. Hulp aan personen in verband met SGG vertrekt niet van een ziektemodel maar van een verantwoordelijkheidsmodel waarbij preventie vooropstaat.

 

SGG beschouwen als onverantwoordelijk gedrag dat schade berokkent, betekent dat we uitgaan van keuzevrijheid. Onverwerkt trauma, problemen in het gezin van herkomst, maatschappelijke omstandigheden kunnen allemaal een rol als ontstaansfactor spelen en krijgen dan ook hun plaats in ons hulpaanbod om besproken en ernstig genomen te worden.  Keuzevrijheid is niet onbeperkt en is gekleurd door de ervaringen die iemand heeft meegemaakt.  Maar er zijn altijd mensen te vinden die ergere of gelijkaardige dingen hebben meegemaakt en niet tot misbruikgedrag overgaan. Verantwoordelijkheid leren opnemen voor de verwerking van eigen problemen en voor de schade die misbruik aanricht en zo verantwoordelijkheid nemen voor de toekomst, zijn belangrijke doelstellingen in de therapie zoals aangeboden door I.T.E.R..

 

Een verantwoordelijkheidsmodel houdt twee bewegingen in: verantwoordelijkheid geven aan de cliënt en verantwoordelijkheid nemen door de therapeut. De therapie is erop gericht de cliënt uit te nodigen om verantwoordelijk om te gaan met zijn/haar feiten/problemen in het verleden en vooral ook verantwoordelijkheid te nemen voor het voorkomen van feiten in de toekomst.  Een eerste stap in die richting is reeds dat we het keuzemoment waarin de pleger voor therapie kiest in de verf willen zetten (zie stelling 3). Als team nemen we verantwoordelijkheid door de best mogelijke therapie in veilige omstandigheden aan te bieden (zie stelling 4). Verantwoordelijkheid nemen betekent soms ook een berekend risico nemen.  Beroepsfouten zijn er in twee richtingen : een pleger met een té hoog terugvalrisico onterecht in ambulante therapie nemen én een pleger onterecht de toegang tot gepaste hulp ontzeggen of bemoeilijken.  Als centrum kiezen we ervoor om zo goed mogelijk in te zoemen op de noden en beperkingen van de cliënt.  (zie verder stelling 5).

 

Door de cliënt uit te nodigen om verantwoordelijkheid voor zijn toekomst te nemen, sluiten we aan bij een preventiemodel.  Preventie is gericht op het voorkomen van feiten (recidivepreventie – dwz tertiaire preventie[vi]), maar preventie moet zich ook richten op het voorkomen dat kwetsbare mensen een SGG-problematiek ontwikkelen (secundaire preventie).  Dit preventiewerk moet gesteund zijn op grondig wetenschappelijk onderzoek.  Er is de laatste jaren veel vooruitgang geboekt in de analyse van risico- en beschermingsfactoren bij mensen die feiten gepleegd hebben en bij wie het recidiverisico in kaart kan gebracht worden.  Er bestaat echter geen sluitende theorie over wie risico loopt om feiten te plegen en wie niet.  Deze vorm van preventie richt zich daarom op mensen die zich zorgen maken over hun eigen problemen, hun eigen gedachten en gevoelens, hun eigen fantasieën.  Preventie is een aanbod vanuit gezondheids- en welzijnszorg om vrijwillig over de eigen problemen na te denken en er zo zelf ook beter van te worden (een gezondheids- en welzijnsvoordeel).  Het is onze overtuiging dat elke therapeut te maken kan krijgen met mensen die voor SGG-preventie in aanmerking komen.

 

Therapie na een gerechtelijke interventie vertrekt van het delict als aanmeldingsproblematiek.  Vaak is er een verwijzende instantie die opvolgt en druk zet. Bij daderpreventie gaat de vraag uit van een hulpzoeker die bezorgd is of zijn/haar functioneren tot strafbaar seksueel gedrag zou kunnen leiden. Toch hoeft de grens tussen beide hulpvormen niet zo scherp te zijn. Bij daderhulp zien we plegers die ook een eigen oprechte vraag hebben en oprecht lijden onder hun aandrang en fantasieën.  En bij daderpreventie kan de vraag vertrekken vanuit feiten in een verder verleden en het risico op herhaling, of kan de bezorgdheid van de omgeving uitgaan. Daderhulp en daderpreventie horen als specialisme dan ook samen en maken gedeeltelijk gebruik van dezelfde hulpverleningsmethodieken.

 

Daderpreventie is een relatief nieuwe hulpverleningsvorm die zich richt naar mensen die zich oprecht zorgen maken over hun fantasieën en seksuele aandrang en bereid zijn hulp te zoeken om misbruik te voorkomen[vii]. Hefbomen bij deze therapievorm zijn de analyse van de ervaren opwindingsvoorkeur (excitatie) en van het vermogen tot zelfcontrole (inhibitie). Echte preventie vraagt ten slotte dat er ook aandacht is voor maatschappelijke beperkingen en achterstelling (zie stelling 1).

 

 

3.  het hulpaanbod richt zich op het voorkomen van SGG en heeft als uiteindelijk doel dat cliënten op een veilige en verantwoordelijke manier aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen.

 

Het hulpaanbod van I.T.E.R. richt zich naar iedereen die in doelgroep valt zoals die in de inleiding omschreven is.  Dit wil zeggen dat cliënten via verschillende verwijzingskanalen welkom zijn en dat cliënt per cliënt zorgvuldig zal gekeken worden of een hulpaanbod met inachtneming van alle deontologische regels zinvol is :  gerechtelijke of politionele verwijzingen ; niet-gerechtelijke verwijzingen (bv Vertrouwenscentra Kindermishandeling) ; opportunistische aanmeldingen (bv in afwachting van proces) ; onder sociale druk (bv familie of systeemcontext) ; vrijwillige hulpvragen.

 

We kiezen in het geval van niet-vrijwillige hulpvragen voor het begrip ‘opgelegde’ hulpverlening.  Gedwongen therapie is een objectieve contradictie. Met het geweer in de rug kan niet aan therapie worden gedaan. Juridische dwangmaatregelen komen neer op vrijheidsberoving of loonbeslag, maar voor zover ons bekend nooit op “u moet en zal therapie volgen” (de gedwongen plaatsing van geïnterneerden in een psychiatrische instelling zou hierop een uitzondering kunnen vormen). Gedwongen therapie roept ook verkeerde associaties op (hersenspoelingen, heropvoedingskampen). Wie door justitie of een niet-gerechtelijke instantie naar ambulante therapie wordt verwezen, heeft een andere keuzemogelijkheid, zoals bijvoorbeeld strafrechtelijke vervolging of hechtenis. Deze alternatieven lijken niet zo aantrekkelijk en het is navolgbaar dat vele plegers het therapie-aanbod aannemen om het ‘aversievere' alternatief te vermijden.

 

Voor de start van de therapie vinden we het belangrijk dit keuzemoment in de verf te zetten. Therapieweigering is legitiem en gebeurt ook. Er zijn plegers die ervoor kiezen hun straf uit te zitten en na strafeinde onbehandeld weer naar de samenleving terug te keren. Hoezeer we ons over deze plegers ook zorgen kunnen maken, vanuit therapeutisch standpunt heeft het geen zin deze mensen “manu militari” te dwingen. Wel heeft het zin om met deze mensen na te gaan waarom ze weigeren en na te gaan of ze ‘motiveerbaar’ zijn. Velen hebben een verkeerd beeld van therapie (“ze breken je persoonlijkheid tot op de grond af” of “ik ga mijn ziel verliezen”) en kunnen pas een gegronde beslissing nemen, nadat ze een juist beeld van therapie hebben gekregen. 

 

Zich gedwongen voelen is dus geen tegenindicatie voor therapie.  Een zekere mate van dwang speelt in vele hulpverleningsvormen een rol. Wie erg onder een probleem lijdt, kan het subjectieve gevoel hebben tegen zijn/haar zin aan zichzelf te moeten werken, omdat het anders niet meer gaat. En denken we ook even aan de cliënt die met hangende pootjes zijn partner naar relatietherapie volgt, omdat hij/zij anders de deur gewezen wordt.  Dwang betekent dat de keuzevrijheid van de pleger wordt beperkt.  Ten gevolge van zijn gedrag, kan cliënt niet meer vrij voor het alternatief kiezen dat het aantrekkelijkst lijkt (bv gewoon blijven verder doen), maar moet hij/zij kiezen uit de alternatieven die de samenleving wettelijk voorziet.  Omdat beperking van keuzevrijheid en dwang dus in zekere mate een rol speelt, vinden we het heel belangrijk om aandacht te hebben voor een respect van mensenrechten en behoud van waardigheid van de cliënt.[viii]

 

Het directe doel van de hulpverlening is het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.  Voor de cliënten die reeds strafbaar seksueel gedrag gesteld hebben, betekent dit werken aan terugvalpreventie.  Dit is een begrip dat zowel in een justitiële als in een hulpverleningscontext gebruikt wordt.  Justitieel gezien betekent het dat geprobeerd wordt om het opnieuw stellen van strafbaar gedrag te voorkomen.  Terugvalpreventie is echter ook een bekend begrip in de hulpsector : terugval voorkomen van depressie van psychotische opstoten, van boulemia-aanvallen, …  Zorg kan niet rechtstreeks en daadwerkelijk voorkomen dat strafbaar gedrag gesteld wordt.  Zorg richt zich op het gunstig beïnvloeden van behandelbare factoren die bij terugvalrisico een rol spelen.  Zorg zal zich dus richten op wat een “terugvalproblematiek” kan genoemd worden.  Dat is een theoretisch concept van individueel verschillende behandelbare risicofactoren.  In de hulpsector is er echter ook veel ervaring in het werken met en versterken van beschermingsfactoren die het risico op het stellen van ongewenst gedrag juist verkleinen.[ix] 

 

Vanuit een visie op preventie van SGG maken we met de cliënt samen de oefening welk gezondheids- en welzijnsvoordeel voor hem/haar, voor zijn omgeving en voor de samenleving via therapie haalbaar is.  Op korte termijn kan dit betekenen : werken aan groeiend probleembesef en het formuleren van eigen doelstellingen (patiënt- en cliëntgericht werken), verhogen van motivatie voor hulp, kritisch bevragen van denkschema’s over zichzelf, anderen, situaties, gebeurtenissen (hoe iemand de wereld ziet, heeft vaak met eigen trauma’s en ervaringen te maken) en gedragscontrole.  Op lange termijn kunnen doelstellingen zijn : bevorderen van verantwoordelijkheid, van betrouwbaarheid, van inlevingsvermogen en van zelfkennis. Ten slotte houdt hulp ook een volgehouden, maar vrijblijvend aanbod in om aan het bevorderen van de eigen levenskwaliteit en zelfontplooiing te werken (ook wel met een omstreden woord ‘daderzorg’ genoemd).  Dit kan echter niet ‘afgedwongen’ worden en blijft een vrije keuze om ook hieraan te willen werken.  Uiteindelijk is hulp bij I.T.E.R. erop gericht om het vermogen van de cliënt te vergroten om als een veilige, gezonde en verantwoordelijke burger deel te nemen aan het maatschappelijk leven.  En hoe waardevoller de cliënt zelf dit leven vindt, hoe meer hij/zij er zelf voor zal willen zorgen om dit ‘goede leven’ niet meer te verliezen.

 

 

4. Hulp vertrekt van de mogelijkheden van mensen, maar dat moet in een realistisch en veilig kader gebeuren

 

Vertrekken vanuit plegerschap of vanuit problemen die tot plegerschap kunnen leiden, mag er niet van weerhouden cliënten als mensen met positieve mogelijkheden aan te spreken.  Indien er na een grondige probleemverkenning geen mogelijkheden zijn, indien de kansen op mislukking te groot zijn, is het beter gericht door te verwijzen.  Toch willen we op basis van de vakliteratuur en onze ervaring in elk dossier ernstig nadenken over mogelijkheden en randvoorwaarden.  We kijken daarbij niet enkel naar onderzoek over risicofactoren, maar ook naar onderzoek over factoren die helpen op het goede pad te blijven en uit de criminaliteit leiden (desistance-onderzoek[x]).

 

Therapie kan zelf geen onmiddellijke veiligheid bieden, en zeker niet in een beginfase. De therapeut staat niet naast de pleger in zijn/haar dagelijks leven om te kijken en te controleren of iemand risicogedrag stelt.  Vandaar dat de evaluatiefase die voorafgaat aan de therapie ook als doel heeft om risico’s in te schatten en te beoordelen welke randvoorwaarden kunnen helpen om een ambulante therapie in relatief veilige omstandigheden te laten verlopen.  Conclusie na de evaluatiefase kan zijn dat een veilig kader niet realiseerbaar is en dat we ambulante therapie niet wensen op te starten, of dat bepaalde condities moeten vervuld zijn om veilig van start te kunnen gaan (dit zijn de randvoorwaarden).  Met de verwijzer en samen met de client bekijken we dan hoe deze randvoorwaarden gerealiseerd kunnen worden.  Deze randvoorwaarden kunnen velerlei vormen aannemen, bijvoorbeeld: woonst, werk, dagbesteding, drugscontrole, bijkomende hulpverlening (zoals thuisbegeleiding, gezinstherapie, ontwenning, enzovoort).  

 

Veiligheid moet als kader omheen de hulpverlening worden gerealiseerd. Therapie biedt de pleger zoveel mogelijk vrijheid om zich uit te drukken.  Een klassieke vertrouwensrelatie is niet evident.  We spreken van een werkalliantie die moet worden opgebouwd en waarbij de cliënt/pleger zijn/haar hulpverlener niet direct te hoeft te vertrouwen en omgekeerd geldt hetzelfde.  Waarom zou hij/zij ?  Hij/zij heeft zijn/haar hulpverlener niet uitgekozen, hij/zij heeft meestal niet uit zichzelf voor therapie gekozen.  Wat mag hij/zij van ons verwachten ?  Hebben wij wel iets te bieden dat bruikbaar is ? Wat is bruikbaar voor hem/haar ?  Zijn wij in zijn/haar ogen wel te vertrouwen ?  Allemaal vragen waarop de antwoorden in de loop van de therapie duidelijker kunnen worden.  Onze ervaring leert dat een therapeutische werkalliantie wel kan groeien, wanneer de cliënt ervaart dat hulp ‘werkt’.

 

Tijd nemen om in een beginfase aan een goede ‘geïnformeerde toestemming’ van de cliënt te werken, is daarbij heel belangrijk.  Informed consent wordt zo een therapeutische hefboom dat de motivatie van cliënten ten goede komt.  Dit legt de verantwoordelijkheid op een respectvolle wijze bij de pleger.   wettelijk beroepsgeheim is daarbij één van de informatieve elementen.  Het wettelijk beroepsgeheim is maatschappelijk in evolutie en er zijn meer mogelijkheden gekomen om een spreekrecht te gebruiken.  Ook hierover moet de cliënt geïnformeerd zijn.

 

Veiligheid is een thema voor de samenleving, voor de cliënt, maar ook voor het team. Werken met plegers in een ambulante setting is wellicht niet gevaarlijker dan andere vormen van ambulante hulpverlening.  Toch stralen sommige plegers een intimiderende houding uit die de therapeutische relatie bemoeilijkt.  I.T.E.R. voert dan ook een actief veiligheidsbeleid ten behoeve van haar teamleden.  Werken met risico’s die toch nooit 100% uit te sluiten zijn, is zwaar. Daarom vinden we teamwerk onontbeerlijk. Samen verantwoordelijkheid nemen zien we als enige leefbare mogelijkheid om plegers toch ook kansen te blijven geven. De veiligste, maar niet de beste oplossing zou immers zijn om geen enkel risico meer te nemen. 

 

 

5.  Forensische hulp vraagt gespecialiseerde, multidisciplinaire preventie, vorming, begeleiding en  behandeling.

 

Forensisch werk omvat geestelijke gezondheidszorg, algemeen welzijnswerk en een vormingsaanbod, en voegt er iets aan toe.  I.T.E.R. sluit zich daarvoor aan bij de RNR-principes die ondertussen wetenschappelijk aanvaard en aangetoond zijn[xi].  Het risicobeginsel gaat ervan uit dat crimineel gedrag aan de hand van risicotaxatie-instrumenten kan ingeschat worden en dat de duur en intensiteit van de behandeling op het recidiverisico moet afgestemd worden.  Het behoefteprincipe maakt een onderscheid tussen criminogene en niet-criminogene  behoeften van de cliënt-dader en stelt dat interventies moeten ingrijpen op die behoeften die aan strafbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag en recidiverisico gerelateerd zijn.  Het responsiviteitsprincipe ten slotte schrijft voor dat gedifferentieerde  behandelingsmethoden moeten ontwikkeld worden om met verschillende doelgroepen (bijvoorbeeld cliënten met een verstandelijke beperking, ontkenners, anonieme cliënten, systeemleden van plegers, …) om te gaan én om met niet-gemotiveerde (of anders-gemotiveerde) cliënten te kunnen werken. 

 

Het Good Lives Model vult het risicogerichte RNR-model aan met inzichten uit de positieve psychologie.  Elke menselijke actie gezien kan worden als een poging om één van de  primaire 'goods' te bereiken. Voorbeelden van deze goods zijn vriendschap, geluk, creativiteit, kennis, … Binnen dit model wordt seksueel grensoverschrijdend gedrag gezien als een inadequate, onaangepaste poging om één van deze goods te bevredigen.  We streven ernaar de cliënt in zijn gehele persoon te begeleiden.  Zie ook de algemene doelstelling waarvan we vertrekken (zie stelling 3).

 

Er zijn verschillende redenen om er bewust voor te kiezen dit werk als multidisciplinair team uit te voeren, zoals de wet van 13 april 1995 het ook voorziet.  Er is de zwaarte van het werk, de verantwoordelijkheid die het met zich brengt, de moeilijke beslissingen die genomen dienen te worden,…  Ook uit welbegrepen zelfbescherming, omdat in de één-één relatie tussen pleger en hulpverlener het risico bestaat de context uit het oog te verliezen en in het verhaal te worden meegezogen.  Elk dossier is een teamdossier waarbij we de verantwoordelijkheden die ermee gepaard gaan, collegiaal dragen. We ervaren dit als de beste waarborg voor kwaliteit en voor preventie van burn-out en secundaire traumatisering van de hulpverlener.  Op de hoogte blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen is belangrijk in dit domein, maar er is ook nog veel niet geweten en niet onderzocht.  Daarom is opgebouwde en gedeelde ervaring ook belangrijk en volgen we de principes van “best practices”.  Belangrijk hierbij is dat handelen en de resultaten worden geëvalueerd zodat tijdig bijsturing kan plaatsvinden. 

 

Als specifieke therapeutische technieken willen we hier opsommen, zonder ze in dit kader verder uit te werken: motivatiebevordering, cognitieve herstructurering, rehabilitatie, systeeminterventies, triangulatie,... Vormingsmodules zijn er bijvoorbeeld voor verantwoord ouderschap, minder drinken, relationele en seksuele vorming, sociale vaardigheden (niet limitatief).  We gaan ervan uit dat deze vorm van therapie plegers van SGG maar kans op slagen heeft als ze intensief wordt aangeboden. Een wekelijkse consultatie is de regel en deze frequentie wordt in principe maar afgebouwd als de nazorgfase aanbreekt (gemiddeld pas na 2 à 3 jaar therapie). Daarenboven moeten consultaties op het centrum aangevuld worden met huiswerkopdrachten. Therapie beoogt daadwerkelijke veranderingen in het dagelijks functioneren. Het is dan ook in de thuissituatie dat de persoon moet kunnen nadenken over de leerinhouden en verworvenheden van de therapie.  Met de massale intrede van het internet, is er tevens nood aan aandacht voor een gepaste aanpak van internetmisdrijven zoals grooming, aanmaak, bezit en verspreiding van kinderporno, sextorsion, …

 

Deze lange opsomming brengt ons bij het slot van deze visietekst tot een spanningsveld tussen noden en middelen.  Het volwassenenteam van I.T.E.R. beschikt ongeveer over 4,57 VTE aan therapeutische kracht en kan daarmee niet alle opdrachten die we ons in deze visietekst gesteld hebben, realiseren.  De subsidiërende overheid geeft ons als eerste opdracht om voorrang te geven aan volwassen plegers met een gerechtelijke maatregel.  In de praktijk zullen we dus steeds moeten afwegen welke taken we kunnen opnemen en welke niet. 

 

 

We hopen met deze visietekst een beeld te hebben gegeven van het werk dat I.T.E.R. in het kader van haar opdracht uitvoert. Reacties op en discussie over de inhoud van deze tekst zijn steeds welkom op iter@iter-hulp.be.

 

 

Meer informatie kan u altijd vinden op de webstek www.iter-hulp.be.



[i]We gebruiken in de visietekst systematisch het woord cliënt om de gebruikers van ons hulpaanbod aan te duiden.  Cliënt sluit het beste aan bij de diverse hulpvormen die I.T.E.R. aanbiedt , namelijk behandeling, begeleiding en vorming.

[ii]Zie hiervoor bijvoorbeeld het beleidsdocument dat de international Association for the Treatment of Sex Offeners (ATSA) op haar website gezet heft.  (www.atsa.com/pppublichealth.html). 

[iii] Powell, K.E., L.L. Dahlberg, J. Friday, J.A. Mercy, T. Thornton & S. Crawford (1996).  Prevention of youth violence: rationale and characteristics of 15 evaluation projects.  American Journal of Preventive Medicine, 12(5 Suppl): 3-12.

[iv] Foege, W.H., M.L. Rosenberg & J.A. Mercy (1995). Public health and violence prevention. Current Issues in Public Health, 1: 2-9. 

World Health Assembly (1996). Prevention of Violence: Public Health Priority. (WHA 49, 25) Geneva, Switzerland: World Health Organization

[v]I.T.E.R. onderhoudt een uitgebreide website over ‘daderpreventie – geen-dader-worden’.  Zie op www.iter-hulp.be   

[vi]Voor een bespreking van de verschillende preventieniveaus kijk op onze website www.iter-hulp.be en klik door naar ‘wat is preventie’

[vii]Er is een richtlijn van de Europese Unie die de lidstaten verplicht om deze vorm van hulp aan te bieden in het kader van preventie van kindermisbruik. 

EU RICHTLIJN 2011/92/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van het EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Artikel 22 : Preventieve interventieprogramma's of -maatregelen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat personen die vrezen dat zij een van de in de artikelen 3 tot en met 7 genoemde strafbare feiten zouden kunnen plegen, in voorkomend geval toegang kunnen krijgen tot doeltreffende interventieprogramma's of -maatregelen die erop zijn gericht het risico te beoordelen en te voorkomen dat dergelijke strafbare feiten worden gepleegd.

[viii] Tony Ward (2011).  Human Rights and Dignity in Offender Rehabilitation.  Journal of Forensic Psychology Practice, 11 (2-3), 102-123

[ix] Thornton, D. (2013).  Implications of our Developing Understanding of Risk and Protective Factors in the Treatment of Adult Male Sexual Offenders.  International Journal of Behavioral consultation and therapy, 8(3-4):62-65.

[x] Laws, D. R. & Ward, T. (2011). Desistance from sexual offending: Alternatives to throwing away

the keys. New York, NY: Guilford Press.

[xi] Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgins, S. (2009). The principles of effective correctional treatment also apply to sexual offenders: A meta-analysis. Criminal Justice and Behavior, 36: 865-891. doi:10.1177/0093854809338545