Veelgestelde vragen

Hier vind je antwoorden op veelgestelde vragen.  Soms zijn het vragen die elders op deze pagina’s uitvoerig beantwoord worden.  Dan verwijzen we je door.  Je kan ook zelf een vraag stellen en dan voegen we vraag en antwoord aan deze pagina toe.  Eerst volgt de lijst van vragen.  Je kan op een vraag klikken en dan kom je automatisch bij het antwoord terecht.


Wat is pedofilie ?

De Wereldgezondheidsorganisatie heeft een lijst opgesteld van internationaal aanvaarde “psychische aandoeningen”.  Deze “Internationale Classificatie van psychische aandoeningen” (http://apps.who.int) of in het Nederlands (http://www.zorg-en-gezondheid.be) vermeldt pedofilie bij de parafilieën (Wat is parafilie?) als "storing van de seksuele voorkeur”.  Pedofilie is een psychiatrische aandoening waarbij de seksuele voorkeur uitgaat naar prepubertaire kinderen.  Kinderen dus bij wie de secundaire geslachtskenmerken nog niet ontwikkeld zijn.  Wie aan pedofilie lijdt reageert dus met seksuele gevoelens op de nabijheid van deze kinderen en zoekt die nabijheid daarom in het fantasieleven ook op.  Voor meer uitleg raadpleeg het hoofdstuk Ben ik pedofiel?.

Plegen alle pedofiele mensen ook misbruik op kinderen ?

Nee.  Er zijn mensen met pedofiele gevoelens die deze weten te beheersen en nooit feiten plegen.  Het gevecht tegen deze gevoelens en aandrang kan echter moeilijk en uitputtend.  Preventieve daderhulp richt zich onder andere naar deze mensen die hulp zoeken bij de omgang met hun gevoelens. Lees hier verder.

Lijden alle plegers van seksueel misbruik op kinderen aan pedofilie ?

Nee.  Er zijn specifieke criteria waaraan voldaan moet zijn om van een psychiatrische stoornis als pedofilie te kunnen spreken.  Dat wil natuurlijk niet zeggen dat misbruik dat gepleegd wordt door niet-pedofiele mensen minder erg zou zijn.  Maar therapeutisch gezien maakt het wel een verschil.  Een goede probleemverkenning (Hoe gebeurt een probleemverkenning?) en behandelplan (Hoe ziet een behandel- en begeleidingsplan eruit?) zijn daarom belangrijk.  Lees hier verder.

Wat zijn de oorzaken van pedofilie en van andere neigingen tot het plegen van zedenfeiten ?

Pedofilie is geen “”genetische” ziekte.  Het is een aandoening waarin biologische, psychologische en sociologische factoren een rol spelen.  Er is geen algemene theorie die het ontstaan van pedofilie bij alle betrokkenen kan verklaren.  Of zo’n verklaringsmodel ooit gevonden zal worden is niet zeker.  Wat we wel weten is dat er geen eenvoudige uitleg bestaat.  Er speelt altijd een complex geheel van factoren een rol.  Lees hier verder.

Hoeveel pedofiele mensen zijn er ?  En hoeveel vrouwen zijn pedofiel ?

Er zijn geen cijfers bekend.  Het Duitse preventieproject Kein-Täter-Werden (“geen dader worden”) gaat op basis van eigen literatuuronderzoek uit van ongeveer 1 % van de mannelijke bevolking tussen 18 en 75 jaar.  Op 1/1/2008 vielen er ongeveer 3750000 mannen in deze leeftijdsgroep.  1 % zou dan ongeveer 35000 mannen zijn.  Over vrouwelijke pedofielen is nog veel minder bekend.  Pedofiele mensen komen met hun gevoelens niet snel naar buiten.  Cijfergegevens zijn dan ook voor een deel afhankelijk van wat slachtoffers vertellen.  Het taboe op spreken over misbruik door vrouwen blijkt nog groot te zijn.  Bij het Duitse preventieproject had zich tot voor kort nog maar één pedofiele vrouw gemeld.

Is kinderpornografie een aanvaardbare alternatieve seksualiteitsbeleving voor pedofiele mensen ?

Nee.  De aanmaak van kinderpornografie vergt immers het misbruiken van kinderen om deze beelden te kunnen maken.  Bekijken van kinderporno is dus indirect kindermisbruik en strafbaar op zich.  Een belangrijk deel van mensen die kinderporno bekijken krijgt ook last van verslavingskenmerken waardoor bij deze mensen ook veel pedofilie als psychiatrische aandoening vastgesteld wordt (Set e.a. 2004).  Daarenboven is er een risico dat de pedofiele gevoelens door het bekijken van de porno zo sterk kunnen worden, dat ze zouden overgaan in een aandrang om kinderen echt te misbruiken.  Hoe groot dat risico is, kan nog niet wetenschappelijk bewezen worden.  Maar uit een eerste Nederlands onderzoek met een polygraaf (een soort leugendetector) bleek dat 19 van 23 mannen die enkel en alleen voor downloaden van kinderporno veroordeeld waren, ook toegaven kinderen direct misbruikt te hebben (Buschman, J., Wilcox, D., Foulger, S., Sosnowski, D., Bogaerts, S. & Mulder, J.  (2008). Onderzoek met de polygraaf naar bekentenissen betreffende de seksuele voorgeschiedenis onder 25 Nederlandse mannen die kinderporno hadden gedownload. Panopticon, 2, 36-48).  Dit is een eerste zeer voorlopig onderzoek.  Maar het maant in ieder geval tot grote voorzichtigheid aan. 

Daarenboven blijft de vaststelling dat downloaden van kinderporno op zich reeds strafbaar indirect seksueel misbruik is.  Het is voor preventie dadertherapie dus essentieel dat kinderporno geen aanvaardbare oplossing is.  Lees hier verder.

Vanwaar komt de seksuele voorkeur ?

Is dit een bewijs voor de genetische en biologische grondslag van seksuele voorkeur? Neen, natuurlijk. Niet alle eeneiïge tweelingen hebben dezelfde seksuele oriëntatie, ook rechtshandigen kunnen homoseksueel zijn, enzovoort...  Er is een veelheid van factoren in het spel. Eén van de beste voorspellers op een latere homoseksuele ontwikkeling is non-conformistisch spelgedrag als kind: hoe meer een jong meisje bij het spelen constructies bouwt en een jongen met poppen bezig is, hoe groter de kans dat ze zich later met een homoseksuele voorkeur identificeren (Rieger,  Linsenmeier, Gygax & Bailey, 2008). Naast genetische en biologische invloeden is er dus zeker ook plaats voor psychologische en omgevingsfactoren.

Hoe zit dat dan bij een parafiele voorkeur? Ongewone fantasieën “installeren” blijkt niet zo moeilijk te zijn. Rachman en Hodgson (1968) boden zeven heteroseksuele mannen vrij van enig voorafgaand fetisjisme herhaaldelijk erotische videostimuli aan gepaard aan een dia van een zwarte kniehoge vrouwenlaars. Wanneer later alleen de laars getoond werd, bleken vijf van de zeven mannen hierop met een erectie te reageren. De geconditioneerde fetisj bleek bij drie mannen zelfs gegeneraliseerd naar andere soorten schoenen. Maar het effect verwijnt ook weer snel, indien de band niet actief gestimuleerd en onderhouden wordt. 

James Cantor deed een literatuurstudie om in kaart te brengen wat geweten is over pedofiele mannen (diagnose op basis van fallometrisch onderzoek) en presenteerde de resultaten tijdens de ATSA-conferentie in 2011 (Cantor, 2011). Wat vond hij : een lager gemiddeld IQ, lagere scores op geheugentaken, meer schoolse mislukkingen, een kleinere gemiddelde lichaamslengte, meer linkshandigheid. Is pedofilie daarom aangeboren? Misschien bij sommigen.

Uit onderzoek van Ray Blanchard blijkt echter ook dat sommige mannen die kinderen misbruikt hebben, geen goede kennis hebben van hun echte seksuele voorkeur of er niet eerlijk over zijn. Parafiele interesse hoeft niet aanwezig te zijn bij plegers die een minderjarige misbruiken. Maar hoe meer slachtoffers jonger dan 13 jaar iemand gemaakt heeft, hoe groter de kans dat er in psychiatrisch opzicht sprake is van een pedofiele stoornis, ook al ontkent de pleger dat (Blanchard et al., 2001).  

Sam schrok heel erg, toen zijn broer hem zei dat hij meer afstand moet houden ten opzichte van zijn nichtje. Er is niets verkeerd gebeurd, maar het valt iedereen op dat hij op familiefeestjes alleen nog oog heeft voor dat nichtje. Sam is bezorgd en denkt aan zijn kastje waar hij al jarenlang van alles bij houdt (gestolen ondergoed, filmpjes van in de badkamer,...) Hij zegt er niets over aan zijn broer, maar gaat wel in op de suggestie om er met iemand over te praten.

Dit wil echter niet zeggen dat deze voorkeur exclusief is. Opvallend is dat bij pedofielen via fallometrie vaak een diffuse seksuele interesse vastgesteld wordt. Ze reageren op heel wat prikkels, ook volwassenen. Martin Lalumiere en collega’s presenteren hoervoor het concept “penile indifference” (Lalumière geciteerd in Hanson artikel). Met dit wat bevreemdende woord bedoelen ze dat pedofielen in een onderzoekssituatie opwinding vertonen bij een brede waaier aan prikkels (dus ook bij homoseksuele aantrekking tot jongens en volwassen mannen), in tegenstelling tot niet-parafiele mannen (hetero én homo) die gemiddeld een veel uitgesprokener opwindingsprofiel hebben (vrouw of man). Pedofielen als groep zouden dus molesters may be more likely to show interest in men because the pedophiles among them tend to have more diffuse sexual interests (i.e., they like anything and everything, including men)....    

Indien dit door verder onderzoek wordt bevestigd, opent dit therapeutische mogelijkheden: klopt het dat iemands voorkeur exclusief pedofiel is (seksueel zelfbeeld); zijn er blokkades die de verwerking van seksuele ervaringen hinderen (seksuele inhibitie); heeft keuze een rol gespeeld bij het ontwikkelen van een verkeerde richting, terwijl er een diffuse interesse ook andere keuzes toeliet (seksuele anamnese)?  

Veel plegers stellen zich de waarom-vraag: waarom heb ik dit gedaan? Hoe is dit kunnen gebeuren? Wat is er mis met mij? Ze hopen dan een antwoord te vinden dat een lijstje van redenen geeft (liefst maar één) waarom het zedenfeit heeft plaatsgevonden. Strafbaar seksueel gedrag valt maar zelden als één verkeerde stap uit de lucht. Er gaat bijna altijd een hele reeks kleine keuzebeslissingen aan vooraf. Kleine stapjes die elk op zich veel minder problematisch zijn, maar die in een verkeerde richting leiden. Wie de voorbeelden eropna leest, kan vaak al vermoeden welke voorafgaande geschiedenis er is. Hier kan je één langer verhaal lezen van een pleger die zijn geschiedenis vertelt. Hét antwoord op dé waarom-vraag bestaat dus niet. Er bestaan wel antwoorden op kleine waaromvragen bij de vele keuzemomenten die een pad begeleiden in de richting van misbruik. Daarom is preventief denken ook zinvol. Het is een vorm van vroegdetectie: proberen om vroeg in het keuzeproces tussen te komen. David Finkelhor is een Amerikaans onderzoeker en therapeut die een model beschreven heeft dat goede diensten kan bewijzen om elementen uit dat keuzeproces in beeld te brengen en zo meteen goede redenen te onderzoeken om hulp te zoeken.

Soms is er geen goed antwoord op de waarom-vraag te vinden. De kleine stapjes zijn niet te reconstrueren, of het is allemaal al langer geleden en de gemaakte keuzes zijn niet zo duidelijk… Dan kan het helpen om te zoeken naar een antwoord op een andere vraag: waarom heb ik geen andere keuzes gemaakt?

Onderzoekers vonden dat bij kinderpornosurfers vaker de psychische stoornis “parafiele pedofilie” kan worden vastgesteld dan bij de totale groep van mensen die een kind effectief misbruikt hebben (Seto et al, 2006). Het vaak bekijken van kinderporno en zich erbij masturberen hangt samen met het koesteren en onderhouden van pedofiele fantasieën. Maar naast deze pedofiele surfers die omwille van een bestaande aantrekking tot kinderen naar kinderporno op zoek gaan, bestaat er ook een groep gebruikers die uit ongezonde nieuwsgierigheid, sensatiezucht of een drang naar steeds extremere prikkels kinderporno opzoeken. Zij lopen hierdoor het risico dat deze kinderpornografische beelden ook deel gaan uitmaken van hun seksuele fantasiebeleving.

Sommige gebruikers zijn zich ervan bewust dat hun surfen problematisch is.  Ze kunnen intense schuld en schaamte voelen na het surfen en krijgen desondanks hun gedrag niet onder controle.   Bovendien kan het besef dat ze zichzelf en hun gezinsleden door hun surfgedrag ernstig in gevaar brengen, ertoe bijdragen dat ze uit eigen beweging en nog voor ze door justitie gepakt worden, voor een preventieve therapie kiezen.

Geldt het beroepsgeheim ook voor feiten van seksueel misbruik die een hulpzoeker gepleegd heeft en niet bekend zijn bij justitie ?

Ja.  Preventieve daderhulp valt onder gezondheids- en welzijnszorg en het beroepsgeheim is van toepassing op al wat de hulpzoeker aan de therapeut vertelt.  Dit is een belangrijk principe dat preventieve therapie mogelijk maakt die erop gericht is om nieuwe feiten te voorkomen.  Lees hier verder. 

Het beroepsgeheim geldt in ieder geval voor alle feiten die gepleegd zijn VOOR de start van de therapie.  Indien de hulpzoeker aan de therapeut toevertrouwt dat hij ook NA de start van de therapie feiten gepleegd heeft, geldt het beroepsgeheim ook nog.  Maar de therapeut zal de probleemsituatie van de hulpzoeker opnieuw moeten inschatten :

Is preventieve dadertherapie dan uiteindelijk geen daderbescherming ?

Therapeuten hebben bij preventieve dadertherapie als taak om te voorkomen dat zedenfeiten gepleegd worden en dat (nieuwe) slachtoffers gemaakt worden.  Therapie kan daar alleen een belangrijke bijdrage toe leveren, indien de werkingsprincipes die ontwikkeld zijn in de gezondheids- en welzijnszorg ook gevolgd worden.  Daarnaast moet justitie natuurlijk zijn werk doen.

Wat is het 'dark number' bij misbruik ?

Veel zedendelicten worden niet aangegeven.  Politiestatistieken geven dus altijd een onderschatting van het effectieve aantal gepleegde zedendelicten.  Dit is overigens zo voor alle geweldsdelicten behalve moord.  De ongeregistreerde criminaliteit wordt ook wel het dark number genoemd.  De beste schattingen van niet-gemelde seksuele misdrijven komen daarom van slachtofferstudies.  Sensoa is het Vlaams kenniscentrum voor seksuele gezondheid en seksuele rechten.  In juni 2011 hebben ze een aantal schattingen van seksueel misbruik op minderjarigen in Vlaanderen bijeengebracht.  Ze raadpleegden drie bronnen :  aangiften bij de politie, meldingen bij de Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en een bevraging in de bevolking.  Ze baseerden zich hiervoor onder andere op een studie uit 2010 van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.  Ook dit Instituut waarschuwt in de inleiding dat zeker niet alle gevallen van strafbaar seksueel gedrag gemeld worden aan de hulpverlening, de politie of het parket.  Misbruik van minderjarigen, en met name vooral incest of misbruik door een bekende,  wordt bijzonder weinig gemeld.  Slechts een derde van de minderjarigen die seksueel misbruik meemaken, vertelt dit aan iemand tijdens de kindertijd.  Ook op volwassen leeftijd deelt slechts de helft deze vroegere ervaring met iemand.

Uit de politiestatistieken blijkt dat ongeveer de helft van de aangiftes die over een (poging tot) verkrachting gaan, betrekking heeft op minderjarigen.  Bij (pogingen tot) aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreiging is dat 34%.  In 2009 werden 633 verkrachtingen en 237 aanrandingen bij minderjarigen aangegeven bij de politie.  Dat cijfer is de  laatste jaren nagenoeg constant gebleven.  Dat komt neer op 2,4 seksuele delicten op minderjarigen per dag.  Hoewel aanrandingen dus minder aangegeven worden, mag vermoed worden dat ze eigenlijk meer voorkomen dan verkrachtingen.

Het percentage minderjarigen waarvoor bij een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling een melding van (een vermoeden van) seksueel misbruik gemaakt werd, is tussen 2008 en 2009 gestegen met 5,9%.  Het gaat vooral om een stijging in de categorie extrafamiliaal misbruik (+25,6%).  Het aantal meldingen van intrafamiliaal misbruik (incest) daalde in dezelfde periode met 18,8%.  Daarmee is het aantal meldingen na een jarenlange gestage daling weer op het peil van 2000 (gemiddeld vier meldingen per dag). 

De evolutie van het aantal aangiften en meldingen van seksueel misbruik  op minderjaringen blijft de afgelopen negen jaar dus vrij stabiel.  Dit lijkt in tegenstelling met de Verenigde Staten waar David Finkelhor al sinds het midden van de jaren negentig een sterke daling van het aantal gerapporteerde misbruikfeiten vaststelt (een daling van 26 percent van 1993 tot 2006).  De grootste daling is te merken bij biologische vaders in intacte gezinnen.  Dit zou de idee bevestigen dat potentiële daders worden afgeschrikt door de grotere publieke aandacht, de grotere deskundigheid bij professionelen en door een strikter vervolgingsbeleid.

Het omgekeerde is echter ook mogelijk.  Een strenger vervolgingsbeleid en de publieke stigmatisering van plegers zou de meldingsbereidheid juist kunnen verlagen, zeker bij intrafamiliaal seksueel misbruik.  De daling van het aantal meldingen zou dan gepaard gaan met een stijging van het niet-geregistreerde dark number.  In Vlaanderen is het aantal meldingen relatief stabiel gebleven.  Het zou dus kunnen dat de drempel om seksueel misbruik te melden in Vlaanderen lager is dan elders.

In een recent slachtofferonderzoek naar geweldervaringen bij 2014 mannen en vrouwen in België door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen rapporteerden 8,9% van de vrouwen en 3,2% van de mannen dat ze als minderjarige gedwongen werden tot seksuele aanrakingen of betrekkingen.  De ervaring als slachtoffer van seksueel geweld ligt hoger vóór de leeftijd van 18 jaar (6%) dan erna (3,2%).  Dit valt vooral bij de mannelijke slachtoffers op (3,2% voor 18 jaar versus 0,8% na 18 jaar).  13,8% van de slachtoffers zegt dat de feiten meer dan 10 keer gebeurd zijn.  De helft (49,2%) van de slachtoffers beleefde de gerapporteerde feiten als “zeer erg”.  32,4% van de mannelijke en 14,8% van de vrouwelijke slachtoffers heeft met niemand over de feiten gesproken.  Slechts 9,8% van de slachtoffers (n=41) deed aangifte bij de politie.