12 - Spelen biologische factoren een rol? Wat is chemische castratie?

< Terug naar overzicht

Bij de meeste mensen sluiten seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksuele opwinding elkaar uit. De Amerikaanse onderzoeker Finkelhor heeft het over interne barrières (regels, normen, waarden) die we via opvoeding, sociale controle en maatschappelijke invloed in onszelf verankerd hebben, en die er mede voor zorgen dat we de stap naar misbruik niet zetten. Toch kan er een biologische basis voor agressieve seksuele handelingen zijn. Agressie en seksualiteit worden beide door de middenhersenen beïnvloed en het netwerk van zenuwbanen aldaar is opmerkelijk gelijk voor het bevorderen van zowel seks als agressie. Daar komt nog bij dat het mannelijk geslachtshormoon testosteron dat overigens zowel bij mannen als bij vrouwen voorkomt, seksueel én agressief gedrag activeert en regelt. In de puberteit en de vroege volwassenheid stijgt de productie van die hormonen spectaculair, terwijl ook de middenhersenen een hele evolutie doormaken. Beide ontwikkelingen verklaren het bekende effect dat in die periode het seksueel én het agressief gedrag in belangrijke mate toenemen.

Deze biologische factoren stellen de opgroeiende puber en adolescent dus voor de biologisch moeilijke taak om seks en agressie te leren scheiden. Hij moet controle verwerven over zijn biologische agressiemogelijkheden en hij moet de vaardigheden ontwikkelen die nodig zijn om seksuele relaties aan te gaan met wederzijds goedvinden. Het belang van de eerste masturbatiefantasieën kwam bij een andere vraagstelling reeds aan bod (zie vraag 7) Te vroege ervaringen met voor zijn leeftijd onaangepaste seksuele inhoud kunnen deze fantasieën op een deviant spoor zetten.
Tegelijkertijd is er een tweede belangrijke taak die de opgroeiende jongere te vervullen heeft: de stap van huis weg. Vanuit een basisvertrouwen en basisveiligheid die hij hopelijk heeft kunnen opbouwen in de kindertijd, zet hij nu stappen naar zelfstandigheid. Dit gaat met vallen en opstaan, met mislukkingen en krenkingen, met afwijzingen en blauwtjes. Hoe reageert hij hierop? Kan hij in de omgang hiermee de scheiding tussen seksualiteit en agressie waarmaken en behouden?
Naast de biologische ontwikkeling die iedere puber doormaakt, kunnen nog andere psychiatrisch-andrologische problemen een rol spelen bij misbruik. Dit boek is geen medisch naslagwerk en medische problemen vergen vaak een heel specialistische uitleg. We willen hier volstaan met het besluit dat een psychiatrisch en een andrologisch onderzoek zeer nuttig en vaak onontbeerlijk is bij de analyse van een plegerproblematiek. Abnormale hormoonspiegel en potentiestoornissen, maar ook psychose en depressie zijn enkele van de medische problemen die direct gerelateerd kunnen zijn aan misbruik.

Meteen is de vraag beantwoord of medicamenteuze behandeling een onderdeel kan uitmaken van dadertherapie. Ja. Specifieke medicatie voor psychiatrisch-andrologische problemen zal op zich misbruik niet “genezen”, maar kan er indirect wel een gunstig effect op hebben. Daarnaast wordt ook medicatie gebruikt om de libido af te remmen. Het is deze medicatie die in de volksmond en in de populaire media chemische castratie genoemd wordt. Deze term is heel ongelukkig gekozen. Castratie roept het beeld van onomkeerbaarheid op en dat is niet het geval. Deze medicatie onderdrukt de libido alleen en stopt men met de inname dan komt de libido gewoon terug. Libidoremmende medicatie heeft dus enkel zin in combinatie met dadertherapie. Vooral in een beginfase van de therapie kan deze medicatie erg nuttig zijn om de therapie veilig te laten verlopen.

Er zijn twee soorten medicaties die voor dit doel gebruikt worden. Vooreerst zijn er een hele reeks antidepressieve, antipsychotische en anti-impulsieve medicamenten op de markt die naast hun specifieke hoofdwerking een belangrijke libidoremmende bijwerking hebben. Daarnaast is er medicatie die heel gericht de seksuele libido afremt tot volledig lamlegt. Het is uiteraard aan de behandelende psychiater of androloog om op basis van hun onderzoeksgegevens uit te maken welke medicatie het meest aangewezen is.

Print