Vragen - FAQ

Er leven in de samenleving heel wat vragen over hulp aan plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit gedrag en zeker seksueel misbruik op kinderen beroert velen tot in hun hart. Hulp aan plegers van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag is dan ook een thema waarvoor veel belangstelling bestaat. Ofwel zijn de verwachtingen hoog gespannen en is er een nieuwsgierigheid wat deze hulp allemaal kan waarmaken. Ofwel is er ongeloof en wantrouwen en stelt men zich vragen of er wel een alternatief is voor levenslange opsluiting. I.T.E.R. wordt dan ook met vele vragen geconfronteerd. We willen in deze rubriek de meest gestelde vragen beantwoorden, omdat we ervan uitgaan dat deze vragen terecht zijn. De maatschappij investeert geld in gespecialiseerde hulpcentra en heeft dus recht op antwoorden.

Deze webstek gaat niet over misbruik in het algemeen maar over hulp aan plegers. Toch vinden we het nuttig om ook enkele vragen over misbruik te beantwoorden, omdat dit duidelijk maakt hoe we er mee aan de slag gaan. Bij de meeste vragen hebben we één belangrijk artikel of boek vermeld waarin de geďnteresseerde lezer zich verder kan verdiepen.

11 - Hoe kan het risico ingeschat worden dat een pleger opnieuw misbruik pleegt?

< Terug naar overzicht

Er is geen methode om te bepalen of iemand een pleger van zedenfeiten zal worden. Iemand kan voldoen aan vele of zelfs alle kenmerken die hoger beschreven zijn (zie vragen 5, 6 en 7), en toch geen misbruik plegen. Er blijft zoiets spelen als “keuzevrijheid”, hoe moeilijk dat ook is om te aanvaarden. Wetenschappers hebben ondertussen wel goede methodes ontwikkeld om het risico te bepalen dat iemand die reeds zedenfeiten gepleegd heeft, zal hervallen. Het gaat dus altijd om het inschatten van een terugvalrisico. Onderzoek heeft aangetoond dat het algemeen terugvalrisico om binnen de 5 jaar opnieuw voor zedenfeiten aangeklaagd te worden 20 % bedraagt. Dit is echter zeker een onderschatting van het echte terugpercentage, omdat niet alle zedenfeiten aangegeven en opgelost worden. Dit percentage van 20 % loopt echter tot 52 % voor kindermisbruik, als we een periode van 25 jaar bekijken.

Risicotaxatie gaat als volgt te werk: eerst wordt het statistisch terugvalrisico bekeken voor het soort feiten van die bepaalde pleger (bv. kindermisbruik – verkrachting – exhibitionisme) en dan worden de individuele kenmerken van de pleger in rekening gebracht. Er zijn drie soorten risicofactoren:

  • Statische risicofactoren: dit zijn elementen uit iemands dossier die vaststaan en niet beďnvloed kunnen worden (bv. aantal veroordelingen, soort van feiten, relatie- en werkverleden, …);
  • Stabiele dynamische factoren: dit zijn plegerkenmerken die relatief stabiel zijn maar wel in aanmerking komen voor therapeutische behandeling of kunnen evolueren met de leeftijd (bv. deviante seksuele opwinding, zelfwaardegevoel, …);
  • Acute dynamische factoren: dit zijn moeilijk te controleren factoren die heel snel kunnen wisselen (bv. conflicten, emoties, …)

Een grote overzichtsstudie bracht een analyse van 28972 dossiers en de terugvalfeiten bij elkaar. De onderzoekers vonden:

  • Dat fysische meting van seksuele interesse in kinderen de beste voorspeller is in het geval van kindermisbruik (deze meting heet fallometrie en registreert de penisreactie bij het bekijken van dia’s of het beluisteren van verhalen)
  • Hoe meer voorafgaande veroordelingen, hoe hoger het recidiverisico;
  • Misbruik op jongens of op slachtoffers die geen deel uitmaken van de familie, verhoogt het risico op terugval;
  • Wie therapie voortijdig afbreekt, loopt meer risico op terugval zowel voor nieuwe seksuele als voor niet-seksuele feiten;
  • Hoe jonger van leeftijd van de pleger, hoe waarschijnlijker terugval
  • Indien een antisociale persoonlijkheid vastgesteld werd, loopt het recidiverisico op

Om zich een goed beeld te kunnen vormen van iemands terugvalproblematiek moet een therapeut minstens kunnen beschikken over:

  • de levensachtergrond van de pleger met speciale aandacht voor de kenmerken die hoger aan bod kwamen (zie vraag 7)
  • zijn onderwijs-, beroeps-, gerechtelijke en psychiatrische geschiedenis
  • een gedetailleerde delictanalyse

Maar ook dan is risicotaxatie geen exacte wetenschap. Iedere pleger is uniek en de feiten zijn zo verschillend dat nooit voldoende vergelijkingsmateriaal aanwezig is om een exacte inschatting te kunnen maken. Het blijft dus bij een benadering. Maar toch blijken de nieuwe taxatieprocedures het terugvalrisico veel nauwkeuriger te kunnen inschatten dan vroeger op basis van een klinisch oordeel mogelijk was.

Hanson RK and Bussiere MT (1998) Predicting Relapse: A Meta-Analysis of Sexual Offender Recidivism. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, (2), 348-362.

Print