Vragen - FAQ

Er leven in de samenleving heel wat vragen over hulp aan plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit gedrag en zeker seksueel misbruik op kinderen beroert velen tot in hun hart. Hulp aan plegers van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag is dan ook een thema waarvoor veel belangstelling bestaat. Ofwel zijn de verwachtingen hoog gespannen en is er een nieuwsgierigheid wat deze hulp allemaal kan waarmaken. Ofwel is er ongeloof en wantrouwen en stelt men zich vragen of er wel een alternatief is voor levenslange opsluiting. I.T.E.R. wordt dan ook met vele vragen geconfronteerd. We willen in deze rubriek de meest gestelde vragen beantwoorden, omdat we ervan uitgaan dat deze vragen terecht zijn. De maatschappij investeert geld in gespecialiseerde hulpcentra en heeft dus recht op antwoorden.

Deze webstek gaat niet over misbruik in het algemeen maar over hulp aan plegers. Toch vinden we het nuttig om ook enkele vragen over misbruik te beantwoorden, omdat dit duidelijk maakt hoe we er mee aan de slag gaan. Bij de meeste vragen hebben we één belangrijk artikel of boek vermeld waarin de geïnteresseerde lezer zich verder kan verdiepen.

19 - Hoe kan je nu het werk van een dadertherapeut doen?

< Terug naar overzicht

Deze vraag wordt veel gesteld aan dadertherapeuten en kent twee varianten. Hoe kan je met zo’n onmensen werken? Hoe kun je dat opbrengen? En ten tweede, hoe kan je werk volhouden waarin je voortdurend met zoveel miserie en leed geconfronteerd wordt. Het kwam bij andere vragen reeds aan bod: daderhulp gaat ervanuit dat plegers geen onmensen zijn, maar wel verschrikkelijke dingen gedaan hebben (zie …). Het verschil dat gemaakt wordt tussen persoon en daad, is fundamenteel. Wat voor verschrikkelijke dingen iemand ook gedaan heeft, daderhulp wil op zoek gaan naar andere, positieve mogelijkheden in de persoon. Als de indruk toch zou ontstaan dat die er niet zijn en dat een pleger met zijn feiten blijkt samen te vallen, dan stopt daderhulp. Dadertherapeuten kunnen het werk dus volhouden zolang ze met mensen werken die verschrikkelijke, onverantwoordelijke feiten gepleegd hebben, maar die geen onmensen zijn.

Dadertherapeuten hebben dit voordeel ten opzichte van slachtoffertherapeuten dat ze de plegers zelf in therapie en ze meestal zien veranderen. Slachtoffertherapeuten worden met het leed geconfronteerd dat de daders hebben aangericht, en kunnen zich de vraag stellen wat er van zo’n dader moet worden. Hoeveel leed heeft hij nog aangericht? Hoeveel leed zal hij nog aanrichten? Het zijn vragen die geen antwoord vinden in de slachtoffertherapie zelf. Dat is anders voor dadertherapeuten. Ze zien evolutie, ze merken vooruitgang en ze kunnen vaststellen dat therapie zin heeft. Niet bij iedereen en ze kunnen zich ook vergissen. Dat is het frustrerende. Maar de grote meerderheid van de plegers is wel gebaat bij therapie.
Soms wordt aan deze vraag nog toegevoegd: voor daders gebeurt alles, die krijgen therapie, worden in de watten gelegd en er worden fortuinen voor uitgegeven. Voor slachtoffers daarentegen gebeurt niets en zij moeten integendeel nog zelf voor hun therapie betalen.

De tweede versie van de vraag is zeker terecht. Secundaire traumatisering wordt dit beroepsrisico genoemd. Dadertherapeuten worden met zoveel gruwelijke verhalen geconfronteerd dat ze er zelf onder kunnen bezwijken. De nodige zorg en aandacht moet dus zeker besteed worden aan de draagkracht van de therapeut. Teamwerking is hiervoor het uitgelezen werkmiddel. Geregeld teamoverleg, gedragen worden door het team, niet alleen met dossiers blijven zitten, bij collega’s terecht kunnen voor "stoom aflaten" en dringend overleg, enzovoort … Dit soort werk is niet bedoeld voor solotherapeuten.

Print