Vragen - FAQ

Er leven in de samenleving heel wat vragen over hulp aan plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit gedrag en zeker seksueel misbruik op kinderen beroert velen tot in hun hart. Hulp aan plegers van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag is dan ook een thema waarvoor veel belangstelling bestaat. Ofwel zijn de verwachtingen hoog gespannen en is er een nieuwsgierigheid wat deze hulp allemaal kan waarmaken. Ofwel is er ongeloof en wantrouwen en stelt men zich vragen of er wel een alternatief is voor levenslange opsluiting. I.T.E.R. wordt dan ook met vele vragen geconfronteerd. We willen in deze rubriek de meest gestelde vragen beantwoorden, omdat we ervan uitgaan dat deze vragen terecht zijn. De maatschappij investeert geld in gespecialiseerde hulpcentra en heeft dus recht op antwoorden.

Deze webstek gaat niet over misbruik in het algemeen maar over hulp aan plegers. Toch vinden we het nuttig om ook enkele vragen over misbruik te beantwoorden, omdat dit duidelijk maakt hoe we er mee aan de slag gaan. Bij de meeste vragen hebben we één belangrijk artikel of boek vermeld waarin de geïnteresseerde lezer zich verder kan verdiepen.

4 - Hoe kan iemands huidig functioneren oorzaak zijn voor het plegen van zedenfeiten?

< Terug naar overzicht

Onderzoek heeft een aantal probleemgebieden aan het licht gebracht die zich in het huidige leven van de pleger situeren. Indien deze problemen niet behandeld worden, blijft er een verhoogd risico op terugval bestaan.

Zelfrespect / zelfbeeld / zelfkennis / Ik-sterkte

Plegers van zedenfeiten hebben vaak een laag zelfwaardegevoel. Dit kan op twee manieren tot uiting komen: ofwel door een gebrek aan zelfvertrouwen ofwel door een cynische, afstandelijke houding ten opzichte van andere mensen. Mensen gedragen zich overeenkomstig het beeld dat ze van zichzelf hebben. Een negatief zelfbeeld levert vaak ook negatief gedrag op. Gedachten hebben veel invloed op gedragingen (zie sociaal-emotionele ontwikkeling). Een gebrek aan zelfvertrouwen kan bijvoorbeeld aanleiding zijn om zich tot kinderen te richten. Bij kinderen kan iemand het gevoel hebben gemakkelijker tot zijn recht te kunnen komen. Wie zich door een gebrek aan zelfvertrouwen in relaties niet op een gewone manier kan waarmaken, kan de neiging ontwikkelen om zich op een andere, bijvoorbeeld gewelddadigere manier te gaan opstellen. Ook cynisme kan zich ontwikkelen.

Marshall WL, Anderson D, and Champayne F (1996) The importance of self-esteem in sexualoffenders. Psychology, Crime, Law, 3, 81-106.

Emotionele eenzaamheid en intimiteitsproblemen

Eenzaamheid is een veel voorkomend probleem bij plegers. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen vier vormen van eenzaamheid:

  • Affectieve eenzaamheid: andere mensen zeggen je niet zoveel en dus mis je ze ook niet, als je alleen bent (eenzaat);
  • Sociale eenzaamheid (isolement): het gevoel geen vrienden en of kennissenkring te hebben, het gevoel er alleen voor te staan;
  • Situationele eenzaamheid: het gevoel opgesloten te zitten in je huis, … door de situatie (ziekte, werkloosheid, armoede, …);
  • Emotionele eenzaamheid: het gevoel dat het niet lukt om gevoelens te delen.

Het is vooral deze laatste vorm van eenzaamheid die bij plegers veel voorkomt. Ze kunnen zich alleen voelen midden in een groep mensen. Ten dele kan dit met het plegerschap zelf te maken hebben. Ze zitten met een probleem waardoor ze zich van de andere mensen afgesloten voelen. Ze dragen een geheim mee en kunnen er bij niemand mee terecht. Ze hebben soms het gevoel om fundamenteel "anders” te zijn. Toch is er vaak meer aan de hand. Emotionele eenzaamheid kan ook te maken hebben met een diep gewortelde angst van niet geaccepteerd te worden door anderen (hechting – zie vraag 7) of met een fundamentele onzekerheid over eigen doen en laten (verlegenheid). Deze kenmerken zijn niet de oorzaak van de eenzaamheid. Wie echter deze kenmerken heeft, loopt een groter risico om te reageren met eenzaamheid (zich terugtrekken, zich emotioneel afsluiten) op problemen die hij in zijn leven tegenkomt. Plegers hebben dan ook vaak weinig diepgaande vriendschapsbanden (intimiteitsproblemen).

Marshall WL (1989) Intimacy, loneliness and sexual offenders. Behaviour Research and Therapy, 27, 491-503.

Locus of control

Locus of control is een psychologische term die verwijst naar het algemene gevoel dat mensen hebben of ze de loop van hun leven in zekere mate kunnen beïnvloeden of niet. Dit gevoel is dus niet situatiegebonden. Bij een externe locus of control heeft iemand het gevoel speelbal te zijn van het lot of van zijn omgeving. Zo iemand ervaart meer angst en functioneert minder goed. Mensen die geloven dat ze invloed kunnen uitoefenen op hun eigen lot (interne locus of control), kunnen trauma's beter en actiever verwerken. Er wordt vermoed dat een externe locus of control groeit onder invloed van emotionele verwaarlozing (gebrek aan steun, warmte en steun op weg naar onafhankelijkheid).

Plegers omschrijven dit gevoel soms als "geleefd te worden”. Er overkomen hen dingen, driften zijn sterker als zijzelf, enzovoort … Het gevoel speelbal te zijn kan ook slaan op het eigen lichaam: lichamelijke ervaringen worden niet als zinvolle signalen ervaren over grenzen of gevoelens of over wat er in de omgeving gebeurt. Integendeel, men beleeft het lichaam als iets dat buiten zichzelf om zijn eigen (ongewenste en onbegrepen) gangen gaat. De externe locus of control en de bijbehorende angst heeft zich dan tot het eigen lichaam uitgebreid.

Nowicki, S. (1975). The effect of locus of control on peer relationships across age groups. Journal of Genetic Psychology, 43, 275-280

Gebrekkig inlevingsvermogen

Empathie of inlevingsvermogen bestaat uit vier stappen: herkenning van emoties, het standpunt van de ander kunnen innemen, kunnen invoelen wat de ander meemaakt en actie ondernemen om de ander indien nodig te helpen of te troosten. Plegers kunnen op elk van de vier domeinen problemen hebben. Zo is gevonden dat veel verkrachters moeilijk emoties als verwarring, woede, afkeer en angst kunnen herkennen. Dit zijn juist emoties die vaak voorkomen bij slachtoffers. Andere plegers kunnen zich niet verplaatsen in het standpunt van een ander en denken enkel vanuit hun eigen belangen en interesses (egoïsme). Sommige plegers lukken er niet in om emoties mee te voelen met andere mensen. Als ze iets niet zelf hebben meegemaakt, kunnen ze zich totaal niet inleven in een emotie van een ander. Kernpedofielen ten slotte hebben vaak een heel goed inlevingsvermogen in de wereld van het kind, maar ze misbruiken hun vaardigheid voor hun eigen voordeel (vierde onderdeel). Onderzoekers hebben ook ontdekt dat het inlevingsvermogen van sommige plegers in het algemeen normaal kan zijn, maar dat ze enkel en alleen gebreken vertonen bij inleving naar slachtoffers.

Hudson SM, Marshall WL, Wales D, McDonald E, Bakker LW, and McLean, A (1993) Emotional recognition skills of sex offenders. Annals of Sex Research, 6, 199-211.

Stereotypen, cognitieve vertekeningen, denkfouten, goedpraters

Slechts weinig mensen plegen willens en wetens seksueel misbruik. Plegers zijn er bij zichzelf niet van overtuigd dat het slecht is wat ze doen, dat ze absoluut het recht niet hebben om zoiets te doen, dat ze slachtoffers diepe en vaak onherstelbare schade toebrengen, enzovoort … Plegers hebben meestal op de een of andere manier een rechtvaardiging voor zichzelf nodig. Zonder deze denkfouten (verkeerde overtuigingen) of goedpraters gaat het niet. Deze foutieve gedachten zijn zeker geen echte excuses. De plegers gebruiken ze om "aan hun trekken te komen”. In therapie is het belangrijk deze gedachten op te sporen en ze te ontkrachten. Onderzoekers hebben deze cognitieve vertekeningen in vijf categorieën ingedeeld:

A. "Ik heb ook rechten … - ik mag ook al eens iets …" (als ze het gevoel hebben dat alles slecht gaat in hun leven).

B. "Ik kan het niet meer controleren - het is sterker dan mezelf – ik ben zo"
Dit komt neer op verantwoordelijkheid afschuiven op het Probleem.

C. "t is goed voor de slachtoffers – ik denk niet aan mezelf"
Eigen belang, eigen plezier minimaliseren. Verantwoordelijkheid afschuiven op slachtoffer of anderen.

D. "ik kan/durf bij niemand terecht voor mijn gevoelens – ik zoek een uitweg"
Opgehoopte gevoelens en frustraties moeten eruit en de "normale” wereld wordt als te bedreigend of te onbereikbaar ervaren.

E. "t is misschien wel slecht, maar zo erg is het nu ook weer niet" (minimaliseren)

Ward T, Hudson SM, Johnston L, and Marshall WL (1997) Cognitive distortions in sex offenders: an integrative review. Clinical Psychology Review, 17, 479-507.

Deviante seksuele opwinding en aandrang

Seksuele belangstelling en aandrang die direct met misbruik te maken heeft, kan een belangrijke rol spelen in het plegen of willen plegen van misbruik. Via herhaalde masturbatie wordt een band gesmeed tussen fantasie en bevrediging en worden deze fantasieën bekrachtigd. Dit mechanisme blijkt vooral bij pedofiel kindermisbruik en bij sadistische geweldpleging een rol te spelen. Fantasieën worden door masturbatie onderhouden, maar vaak ook verder uitgebouwd, zodat er een risico op escalatie ontstaat. Sommigen onderhouden wel een normale seksuele relatie met een volwassen instemmende partner, maar hebben hun misbruikfantasieën nodig om ook dan opwinding te kunnen ervaren. Deviante seksuele opwinding en aandrang zijn dan ook een van de belangrijke risicofactoren op terugval (zie vraag 12)

Hanson R.K. & M.T. Bussiere (1998). Predicting Relapse: A Meta-Analysis of Sexual Offender Recidivism. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66 (2), 348-362.

Print